Rasbeschrijving Oudduitse Herder

 

1. Algemeen voorkomen
De Oudduitse Herder is middelgroot, licht gestrekt, krachtig en goed gespierd, de botten droog en de totale structuur vast

2. Belangrijke maten
De schofthoogte voor de reu is 60 tot 65 cm, voor een teefje 55 cm tot 60 cm. De lengte van de romp dient de hoogte met +/- 10-17% te overtreffen.

3. Karakter
De Oudduitse Herder moet van nature evenwichtig, stabiel, zelfverzekerd, absoluut spontaan en (m.u.v. prikkelbare situaties) goedmoedig zijn, daarnaast opmerkzaam en leidend. Om dienst te doen als waak-, geleide- en diensthond dient hij over de nodige moed, vechtlust en doorzettingsvermogen te beschikken.

4. Hoofd
Het hoofd is wigvormig, overeenkomstig de lichaamsbouw (lengte ongeveer 40% van de schofhoogte), zonder log of overstrekt te zijn is de verschijning droog, tussen de oren middelmatig breed. Het voorhoofd is van voren en van opzij gezien een beetje gewelfd en zonder of met slechts milde middengroef. De verhouding van de bovenschedel tot het aangezichtsdeel is 50/50%. De breedte en de lengte van de bovenschedel zijn nagenoeg gelijk. De bovenschedel gaat, van boven gezien, zich van de oren naar de neusspiegel langzaam en gelijkmatig versmallend, met schuin verlopende, niet scherp afgegrensde stop over in de lange en droge voorsnuit die, eveneens, van boven gezien, wigvormig toeloopt. Boven- en ondergebit zijn krachtig gevormd. De neusrug recht, een onderbreking van de lijn naar benenden of naar boven is niet gewenst. De lippen zijn strak, sluiten goed en zijn donker van kleur.

5. Neus
De neus moet zwart zijn.

6. Gebit
Het gebit moet krachtig, gezond en volledig zijn (42 stuks overeenkomstig het schema). De Oudduitse Herder heeft een schaargebit,d.w.z. de snijtanden moeten als een schaar over mekaar sluiten, waarbij de snijtanden van het bovengebitals een schaar die van het ondergebit oversluiten. Achter-, voor- en onderbijten is een fout, net als grote tussenruimtes tussen de tanden (onvolledigheid). Een rechte opstelling van de tanden tussen de hoektanden is eveneens ongewenst, deze dienen het verloop van de kaak in een lichte, gelijkmatige boog volgen. De kaakbeenderen moeten krachtig ontwikkeld zijn, zodat de tanden diep in de kaaklijn zijn ingebed.

7. Ogen
De ogen zijn middelgroot, amandelvormig, iets schuin geplaatst e mogen niet uitpuilen. De kleur van de ogen is zo donker mogelijk. Lichte, stekende ogen zijn niet gewenst, omdat zij de uitdrukking van de hond beïnvloeden.

8. Oren
De Oudduitse Herder heeft staande oren van middelmatige grootte, die rechtop staan en dezelfde kant op wijzen (mogen niet naar de zijkant ingetrokken zijn), ze zijn spits uitlopend en staan strak naar voren. Tiporen en hangoren zijn een mankement. In beweging of in ruststand naar achter aangelegd gedragen oren zijn geen fout.

9. Hals
De hals moet krachtig, goed gespierd en zonder losse keelhuid zijn. De hoek met de (horizontale) romp is ongeveer 45%.

10. Lichaam
De bovenlijn verloopt van de halsaanzetover de goed ontwikkelde schoft en over de horizontale heel l icht aflopende rug tot het licht aflopende kruis zonder zichtbare onderbreking. De rus is matig lang, stevig en goed gespierd. De lenden zijn breed, krachtig ontwikkeld en goed gespierd. Het kruis moet lang en licht aflopend (+/- 23°) zijn en zonder onderbreking moet de bovenlijn in de staartaanzet overgaan. 

11. Borst
De borst moet middelmatig breed zijn , de onderborst zo mogelijk lang en uitgesproken. De borstdiepte moet ongeveer 45 tot 48% van de borsthoogte zijn. De ribben moeten een matige welving aantonen, een tonnenronde borst is net zo verkeerd als vlakke ribben.

12. Staart
De staart reikt minstens tot het sprongewricht, in ieder geval niet verder dan het midden van de achtervoet. Hij is aan de onderzijde langer behaard en wordt in een flauwe bocht afhangend gedragen, waarbij hij bij opwinding of in beweging sterker hoog gedragen wordt, echter niet hoger dan de ruglijn. Operatieve correcties zijn verboden.

13. Ledematen
De voorste ledematen zijn van alle zijden gezien recht, het vooraanzicht absoluut parallel. Schouderblad en bovenarm zijn even lang en goed gespierd aan de romp bevestigd. De hoek tussen schouderblad en bovenarm is met 90° perfect, in de regel tot 110°. De ellebogen mogen noch in stilstand, noch in g-beweging uitgedraaid zijn en evenmin ingedraaid. De onderarmen zijn van alle zijden gezien recht en staan tov elkaar absoluut parallel, droog en goed gespierd. De voorste middenvoet heeft een lengte van ongeveer 1/3 van de onderarm en heeft daarmee een hoek van +/- 20°tot 22°. Zowel een te schuine (meer dan 22°) als een te rechte (minder dan 20°) staande middenvoorvoet beïnvloedt de gebruikseigenschappen, in het bijzonder het uithoudingsvermogen.

14. Poten
De poten zijn rond, goed gesloten en gewelfd, de zolen stevig maar niet broos. De nagels zijn krachtig en donker van kleur.

15. Achterhand
De stand van de achterhand is licht naar achteren, waarbij de achterledematenvan achter gezien parallel aan elkaar staan . Boven- en onderbeen zijn bij benadering even lang en vormen een hoek van +/- 120°. De botten zijn krachtig en goed gespierd. Het spronggewricht is krachtig gevormd en en vast, de achtermiddenvoet staat loodrecht onder het spronggewricht.

16. Achterpoten
De achterpoten zijn gesloten met goed gebogen tenen. De zolen zijn dik en stevig, de nagels donker en krachtig.

17. Gangwerk
De Oudduitse Herder is een draver. De ledematen moeten in lengte en hoeken goed op mekaar afgestemd zijn. De achterhand levert via de rug een sterke afzet, die het hele dier lichtjes oplicht en het lichaam vooruit stuwt. Voorbij de afdruk van de voorbenen, komen de achterpoten stevig op de grond. Iedere neiging tot overontwikkeling van de achterhand vermindert de stabiliteit en het uithoudingsvermogen en daarmee ook de gebruikseigenschappen. Bij de juiste verhoudingen in bouw en hoeken ontstaat een ruim omvattend, vlak over de grond functionerend gangwerk dat de indruk geeft alsof hij zich moeiteloos voortbeweegt. Bij een naar voren geheven kop en een licht opgeheven staart ontstaat bij een rustige en gelijkmatige draf, van de orenspitsen via de nek en rug tot aan het puntje van de staart een licht deinende en niet onderbroken ruglijn.

18. Huid
De huid sluit losjes aan, zonder rimpelvorming.

19. Vacht
De juiste beharing voor de Oudduitse Herder is langhaar en langstokhaar met onderwol. Lang zacht dekhaar met onderwol, vaak boven op de rug in een scheiding. Vlaggen aan de oren en op de rug van de onderarm en een lange dichte broek en staart met vlaggenvorm naar beneden. Honden zonder onderwol zijn uitgesloten.

20. Kleuren
Zwart  met roodbruin, gele tot lichtgrijze tekeningen, helemaal zwart zonder anderskleurige vlekken, grijs met donkergrijs wolkjesmotief, zwart zadel  en masker. Onopvallende kleine witte borsttekening net als lichte binnenkanten zijn toegestaan maar niet gewenst. Bij geheel zwarte honden zijn lichte vlekken niet toegestaan. Puntje van de neus moet bij alle kleurvariëteiten zwart zijn. Het ontbreken van het masker, lichte tot stekende ogen zijn net als lichte tot witachtige tekening van de borst en binnenkant , lichte nagels en rode staartpunt tekenen van een zwak pigment. De onderwol vertoont een licht kleur grijs. De kleur wit is niet toegestaan.

21. Maat/Gewicht
Reuen:* schofthoogte : 60-65 cm* gewicht : 30-40 kg
Teven:* schofthoogte : 55-60 cm*gewicht : 22 – 32 kg

22. Scrotum
Bij een reu dienen de teelballen even groot en zichtbaar normaal ontwikkeld te zijn. Zij moeten goed in het scrotum zijn ingedaald.

23. Fouten
Elke afwijking van bovenstaande punten dient als fout te worden gezien. De beoordeling van zulke fouten dient in verhouding met de zwaarte van de afwijking te staan.

24. Zware fouten
Afwijkingen van bovenstaande punten die het gebruik van de hond verminderen. Oorafwijkingen: oren die te laag zijn aangezet of te ver opzij staan , slappe oren, hangoren. Duidelijk gebrek aan pigment. Een ongelijkmatige lichaamsbouw.

25. Tandafwijkingen
Alle afwijkingen van het schaargebit, afwijkingen van de tandformule tenzij het om afwijkingen gaat die diskwalificatie tot gevolg hebben (zie hieronder)

26. Afwijkingen die tot diskwalificatie leiden
Honden met een zwak karakter, angstige of bijtende honden
Honden met aangewezen heupdisplasie
Monorchide (één teelbal) en chryptochide (geen teelballen) reuen en reuen met duidelijke ongelijke of slecht ontwikkelde teelballen.
Honden met misvormde oren of staart
Honden met verminkingen en misvormingen
Honden met gebitsafwijkingen en ontbreken van 1 x premolar 3 en een verdere kies/tand of hoektand, 1 x premolar 4 of 1 x molar 1 of 1 molar 2 of in totaal 3 tanden/kiezen of meer
Honden met kaakafwijking: onderbeet, bovenvoorbijten, tanggebit
Honden met een schofthoogte van meer dan 1 cm naar boven of naar beneden
Albinisme
Een witte vachtkleur (ook al zijn nagels en ogen donker)